Het werken-leven

“Er mag gelachen worden, maar er moet gewerkt worden” om het met de woorden van Bucky te zeggen. En wat houdt dat werk hier precies in? Wel aangezien het project met de cashew-noten erop zit, ben ik zuidwaarts verhuisd naar Lokossa, vlak tegen de grens met Togo om te werken in het project FAFA. FAFA is niet de uitroep van een tandenloze dementerende bewoner van rusthuis De Laetsten Adem die bij de aankomst van Priester Rudy zijn vader meent te herkennen. Neeneen, het is het acroniem (ja op eenzame avonden durf ik al wel eens een Van Dale openslaan) voor Facilité d’Appui aux Filières Agricoles. En de filières agricoles in kwestie zijn ‘maraîchage’ en ‘riz’, respectievelijk ‘groententeelt’ en ‘rijst’ dus. Mijn werk bestaat momenteel uit terrein-bezoeken, logistiek en introducties

Laten we als introductie beginnen bij de introductie. Dit is simpelweg alle actoren bezoeken die ook maar wat betrokken zijn met rijst of groenten om het project en onszelf voor te stellen. En onszelf dat is momenteel ondergetekende vrijwilliger en Laurent Clarys. Want aangezien we pas gestart zijn en de BTC-procedures nu eenmaal ongelooflijk omslachtig zijn, is het voorlopig nog wachten op de andere 6 collega’s. Laurent is een frisse verschijning van 39 jaar (voor de Kim Pauwelsen onder ons ter verduidelijking: getrouwd met kinderen) die woont in naar eigen zeggen ‘de verste uithoek van Frankrijk, daar waar niemand wil komen’. Laten we zeggen, het Franse Voortkapelle.

De grootste hap van mijn tijd ben ik bezig met logistiek. Aangezien de bureau waarin we ons zullen installeren momenteel zo goed als een kraakpand is, moet er gezorgd worden voor alle aansluitingen (water, telefoon, elektriciteit etc). Dat wil zeggen, langsgaan bij openbare diensten en geloof me vrij, we spreken over ‘de collega’s’ in het kwadraat. Volgens mij gaan de sollicitatiegesprekken als volgt:

X: “Mevrouw, wat is uw motivatie om voor SBEE te werken (Beninese Electrabell)?”
Y: “Het lijkt me een echte uitdaging, ik houd van in groep…”
X (onderbreekt): “Excuses mevrouw, u bent niet wie we zoeken.”

Neen, motivatie lijkt me niet echt een troef voor die mannen. En jawel, mijn eerste ‘faux frais’ zijn een feit! Om de waterteller geïnstalleerd te krijgen werd er 20000 FCFA (equivalent van 30 euro) onder de tafel gestoken. Moeilijk te recupereren via factuur en tegen de BTC-regels, maar soms moet een mens pragmatisch zijn. Bij een terrasbezoek laat op de avond werden eveneens de mannen van OPT (de Beninese Belgacom) op een frisse pint getrakteerd. Neen, geef dan maar de privé, want die hebben we natuurlijk ook nodig voor allerhande werken (elektriek, loodgieters, metsers, internetters etc.). Helaas zijn ook hier de BTC-procedures ellenlang (openbare aanbestedingen) met de nodige vertragingen tot gevolg. Neem daarbij nog het feit dat Laurent de helft van de tijd in de hoofdstad achterblijft en ik er dus alleen voorsta en de ‘usual problems’ zoals uitvallende electriciteit (handig als je net iets aan het printen of kopiëren bent) en telefoonverbindingen en het lijkt me duidelijk dat de geduld-grens op het eind van de avond wel eens in het rood durft gaan. Vooral die telefoons zijn een ramp (ik heb hier trouwens twee telefoons, om de kans op een werkend netwerk te vergroten). Een uittreksel van een recent gesprek:

K:”Hallo, tis Klaas van BTC, van FAFA in Lokossa”
Y:”Eh?” (ze zeggen immers niet excuseer, pardon of wassegie)
K: (stem licht verheffend)”Klaas, van FAFA”
Y:”Eh?”
K: (licht geënerveerd en nog iets luider) “Klaas, van FAFA”
Y: “Eh, qui?”
K : (Volledig in het rooie aant gaan en luid roepend) : ‘KLAAS, van in Lokossa, van de BTC’
Y: “Ah ja, voorwat ist”
K: “Het is voor die factuur pro format voor het internet”
Y: “Eh?”
K: (zucht)’Tis nikske ik bel later wel eens terug”

Maar ik lijk met al dat gezaag wel een echte Belg (om niet te zeggen Mechelaar). Dus even de positieve noten toch ook. Die bestaan uit de gepaard gaande verantwoordelijkheid bij bovenstaande werk alsook de veldbezoeken: chillen tussen de rijst en groentevelden met de producteurs terwijl ik in snel tempo bijleer over de technische aspecten. Zo riskeer ik bij het volgende bezoek in België de hele naoogst-cyclus van de rijstkorrel uit te leggen (voor de slechte lezer, dit is een indirecte vraag om me geen rijst voor te schotelen). Ander positief punt was het organiseren van het BTC-standje op de ‘Foire de Sécurité Alimentaire’ van de FAO, alwaar de verschillende landbouwprojecten van BTC werden voorgesteld en we de Minister een polleke hebben mogen geven… En ja, er mag dus ook gelachen worden, en dat ontbreekt er de laatste tijd niet aan. Immers, het sociale leven begint stilaan uit te breiden, maar daarover later meer…

Senegal-Benin: 1-0

‘België! Jaja, daar spreken ze Engels he?’
‘Hoe jullie kennen elkaar niet? Jullie zijn toch blanken? Kennen alle blanken elkaar dan niet?’
‘Ja maar ik zie vaak naar series en da is daar allemaal zo mooi in Europa’ – terwijl het blijkt om Zuid-Amerikaanse tele-novelas te gaan

Dagelijks blijkt dat voor sommige beninezen (verre van allemaal uiteraard) de westerse wereld één grote uniforme koek is. Maar dat is andersom niet noodzakelijk anders natuurlijk, want op menig familiefeest wordt al eens een uitspraak opgevangen als
‘En ga je dan in tenten leven en zo?’
‘Amma jij spreekt al wat Afrikaans zekerst.’
‘Ah ik had uwen brief naar Afrika gestuurd, kwas er vergeten Benin bij te zetten, tzal daarmee zijn dat hij niet is aangekomen…’

Om maar te zeggen dat er in Afrika net als in Europa wel degelijk verschillen zijn tussen de landen. In Cotonou zit een hele hoop Italianen die voordien in Senegal gevestigd waren. Ideaal moment dus om eens te discussiëren over het verschil met Benin (ervan uitgaande dat wij als blanke buitenstaanders met beperkte verblijfsduur de verschillen kunnen waarnemen).

Blijkt toch dat net zoals bij de luidruchtige Hollanders, chauvinistische Fransen en dikke Duitsers (vooral de plaatselijke delegaties van de twee laatstgenoemde landen blijken bijna unaniem aan de vooroordelen te voldoen) ook een hele hoop waarheid zit in de clichés over de verschillende Afrikaanse landen. Toen ik immers in Senegal vertelde dat het volgende avontuur richting Benin zou zijn, werd me terstond op het hart gedrukt om toch maar voorzichtig te zijn. ‘Zeker met de meisjes, want die doen iets in uw drankje en kunnen u betoveren’. De vergiftiging-ervaringen (zie onder) bevestigen dit alleen maar en ook de Beninezen beamen zelf. ‘Hier is veel te veel wantrouwen en jaloezie monsieur Klaas’. ‘Moi, je n’ai pas d’amis, ma famille ça me suffit’. ‘Allez ge hebt die gewoon uitgenodigd ofwa en je hebt zelf samen gegeten, dat zou ik nu eens nooit doen’.

En inderdaad, zelf ben ik hier nog niet één keer bij een landelijke collega en/of vriend uitgenodigd om te komen eten. Terwijl ik in Senegal standaard 5 excuses kon opsommen om vriendelijk een uitnodiging te weigeren (niet dat er één van hielp) aangezien je daar nog maar iemand in de ogen moest kijken of er stond een bord voor je klaar. Even dacht ik indertijd dat het aan mijn fysiek lag, maar neenee de Italianen bevestigen. Senegal, pays du Teranga ofte land van de gastvrijheid. Ik moest er toen mee lachen, want zeggen ze dat niet in elk ontwikkelingsland? Ondertussen kan ik af en toe een nostalgisch gevoel van oververzadiging aan tcheebu djiens, yassa poulet en mafe niet onderdrukken…

Blikken Doos

Tijdens het laatste weekendje in het Noorderlijke Natitingou bleek mijn (overigens zeer aantrekkelijke) huisgenote van Martinique haar familie op bezoek te hebben. Op haar zuster niets aan te merken, zij was er ook al bij in juli en het moet gezegd, het is een al even fruitig konijn. Haar ouders bleken ook sympathiek maar waren op zijn minst ‘een beetje raar’ te noemen.

Nu, een beetje enthousiasme mag er al wel eens bij zijn, maar mijn realistische haar komt recht van mensen die van alles verwonderd geraken en het ‘toch zo geweldig en magnifiek’ vinden. Als ze het dan voor hun houden, even goede vrienden, maar is het werkelijk nodig om ondertussen toch redelijk doorwinterde btc-vrijwilligers alle beginselen van het Afrikaanse leven uit te leggen? ‘Euh ja mijnheer, wij vinden dat maniokstampen van die Afrikaanse vrouwen ook een geweldig spektakel. Ja hoor mijnheer, ook de driehonderdste keer dat we dat zien’. ‘Ja mijnheer, het is toch een andere wereld’.

Maar kom, enthousiaste mensen moeten er ook zijn, al zie ik ze liever achter de kazerne na een bal in de winkelhaak van Vleminckx. Zelfingenomen of –zoals later uiteraard bleek- valse intellectuelen daarentegen, wie heeft daar nu wat aan (buiten dan in de foyer van de Vooruit)? Het eerste teken aan de wand was er toen de gehele familie spontaan liedjes van Jaques Brel begint te citeren. Maar toen de vader vroeg ‘Of het stoort dat we even een gedicht voordragen’, was het toch even moeilijk om de giggle-loop te onderdrukken. Op zulke momenten komt het vooral aan op concentratie (Komaan man, serieus blijven, gewoon doen of dat een kei-normale vraag is en vooral, nee vooràl niet naar de medevrijwilliger kijken naast je die ook haar lach aan het onderdrukken is). Blijkt dus dat ze in familie de gewoonte hebben dat de papa een vers begint, waarop ieder om beurt met een regel aanvult. Want ‘Papa kent veel gedichten van buiten, een stuk of vijfhonderd, nietwaar papa?’. ‘Ja, op zijn mínst vijfhonderd, mijn dochter’ (niet opzij kijken, concentreer u op een vast punt). Uiteindelijk kwam er net op tijd een deus-ex machina binnenvallen. Een Beninees, dus het gesprek over poëzie konden ze wel even vergeten (oola). Helaas, want ‘Blikken doos’ lag op het puntje van de tong.

Even later had vaderlief nog een monoloog in petto over de schilderkunst. Zo eentje die hij waarschijnlijk al verschillende malen had uitgeprobeerd, want het moet gezegd zijn, er was geen speld tussen te krijgen. Kort samengevat was het een uiteenzetting met als ingrediënten het Prado, een klad verf, een robijn en verwondering. De tekst werd ondertussen integraal doorgefaxt naar rusthuis ‘Den laetsten adem’ kwestie van de mensen vredig te laten inslapen. Maar toen ons heerschap begon te vertellen dat ‘hij de Vlamingen had leren kennen door middel van de schilderkunst’ en dat ‘hij eindeloos kon genieten van Rubens, Brueghel en Bosch’ moest ondergetekende toch even specifiëren dat Bosch een Hollander is. Die zatte avonden als Strandjeannet in verlaten parochiezalen met teleurstellende prijzentafels leveren uiteindelijk dan toch iets op. Niet dat deze opmerking onze vriend ook maar één minuut van de wijs bracht. Integendeel, hij bleef vastberaden doorgaan. En wij maar hopen op een binnenvallende Beninees…